"Check This Out!" door Kees van Hogeloon
SV Eeuwig Schaak
Trainen
Ook schakers trainen voor hun sport. Geen conditietraining, natuurlijk, dat is voor een schaakwedstrijd niet echt noodzakelijk. Hoewel… Veel schaakgrootmeesters houden hun lichamelijke conditie wel degelijk bij om fitter achter het bord te zitten. Maar echte schaaktraining richt zich op aspecten van het schaakspel. Schaaktraining kan zich richten op 4 aspecten van het schaakspel:
- strategie
- tactiek
- openingstheorie
- eindspeltechniekStrategie is het uitzetten van plannen voor een langere termijn. Je zet een stuk ergens, niet om er misschien onmiddellijk mee iets te forceren, maar met een doel dat pas verderop in de partij duidelijk wordt. Schakers die vooral goed zijn in strategie winnen van minder strategisch begaafde tegenstanders door in de ogen van die tegenstanders helemaal niets bijzonders te doen, totdat de tegenstander in de gaten krijgt dat al zijn stukken precies verkeerd staan en die van de strategisch sterke speler allemaal wel heel gelukkig staan opgesteld. En dan is het te laat om het tij te keren… Strategie kun je oefenen door het naspelen van partijen en door boeken die de kenmerken van stellingen beschrijven. De Nederlandse ex-wereldkampioen Max Euwe heeft een groot aantal hiervoor bruikbare boeken geschreven.
Tactiek gaat over planning op korte termijn, binnen enkele zetten. Combinaties, dus. Voelt de strategische schaker zich het best thuis in rustige stellingen, de tactische schaker prefereert wilde, chaotische stellingen. Hij maakt zijn tegenstanders af met een klapper, al dan niet met een stukoffer. Tactiek kun je trainen door het oplossen van diagrammen. Door het oefenen van combinatiemotieven d.m.v. schaakdiagrammen herken je makkelijker combinatiemogelijkheden in een echte partij en weet je die van de tegenstander te neutraliseren.
Openingstheorie kennen is prettig, maar voor de beginnende schaker vaak lastig. Want welke opening kies je? Niemand, ook de allerbeste grootmeester niet, weet alles van alle openingen. Ieder maakt zijn eigen keuze, afhankelijk van de eigen speelstijl. Bij het leren van openingstheorie gaat het er niet om alle zetten en alle varianten van buiten te kennen, maar de achterliggende gedachte achter een opening of openingsvariant te begrijpen. Als je dat eenmaal begrijpt, zijn de bijbehorende zetten logisch en makkelijker te onthouden. En dan weet je ook wat je moet doen als de tegenstander afwijkt van het boekje, wat onherroepelijk gebeurt natuurlijk: soms binnen 15 zetten, meestal al binnen 10 zetten en vaak zelfs al binnen de eerste 5 zetten. Er zijn overigens schakers genoeg, die nooit een openingsboek hebben ingekeken en behoorlijk ver zijn gekomen als schaker!
Eindspeltechniek leren vinden de meeste schakers saaie en vooral moeilijke kost. En dat terwijl de partij vaak al beslist is voordat het eindspel op het bord komt. Er zijn vele boeken over eindspelen. Grootmeesters hebben ze allemaal doorgeworsteld, de meeste clubschakers hebben ze meestal niet eens ingekeken. Het merkwaardige van het schaakspel is dat hoe minder er op het bord staat, des te moeilijker het spel wordt. Hoe verraderlijk het eindspel kan zijn, blijkt wel uit de volgende twee fragmenten:
Zwart is aan zet en lijkt grote problemen te hebben. De promotie van de witte h-pion is niet meer te stoppen, tenzij hij zijn toren ervoor geeft. En wat heeft zwart dan nog over? Maar zie wat er gebeurt: 1…,Tc6-c7+ 2.Kg7-g8,Tc7-c8+ 3.Kg8-g7,Tc8-h8! Hè??? Wat doet zwart nou??? 4.Kg7xh8,Ke6-f7! Dit is wat zwart wilde. De witte koning zit opgesloten op h8 en staat zijn eigen h-pionnen in de weg. De zwarte koning blijft heen en weer huppen tussen f7 en f8, totdat de achtergebleven h-pion h6 heeft bereikt. Dan moet wit, in zetdwang, b2-b3 spelen, waarna de zwarte pion op de damevleugel snel promoveert.
Kan zwart (wederom aan zet) deze partij nog winnen? Wie deze stelling met zwart probeert uit te spelen zal merken dat dat niet meevalt. Toch kan zwart winnen, maar alleen met de op het eerste gezicht meest idiote zet: 1…,Te3-h3+!! 2.g2xh3,g4-g3+ 3.Kh2-h1,g3-g2+ 4.Kh1-h2,g2-g1D mat.
En dat is het allermooiste van het eindspel, misschien wel het allermooiste van het schaakspel. Een klein, onbenullig pionnetje, dat brutaalweg door de vijandelijke stelling banjert en in één klap het machtigste stuk van het schaakbord wordt. En dat alles omdat de schaker dat kleine, onbenullige pionnetje zo belangrijk vindt, dat hij bereid was er een hele toren voor op te offeren. Ontroerend, is het niet…?
Zwart gaf hier op. Mat door 12.h4xg5 is niet meer te voorkomen. Dit toont heel mooi aan wat in 2007 iedereen weet, maar in 1620 Greco nog als één van de zeer weinigen wist: na 1.e4,e5 2.Pf3 is 2…,f6 geen goed idee!
Voor meer informatie over Eeuwig Schaak: home.concepts.nl/~mkoek.Dit stukje verscheen op woensdag 22 augustus 2007 in Weekblad De Rucphense Bode.
"Check This Out!" Archief